Protestanten beweren dat de Bijbel de enige ‘regel van geloof’ is. Dat betekent dat de Bijbel alle materiaal bevat die nodig is voor de theologie en dat dit materiaal duidelijk genoeg is. Iemand heeft een apostolische traditie of het Leergezag van de Kerk niet nodig om te helpen het te begrijpen. Vanuit protestants gezichtspunt wordt het geheel van de christelijke waarheid gevonden op de pagina’s van de Bijbel. Iets dat vreemd is aan de Bijbel is gewoon niet gezaghebbend, onnodig, of fout – en staat misschien wel in de weg om bij God te komen.
Katholieken, aan de andere kant, erkennen dat de Bijbel dit standpunt niet onderschrijft en dat het in feite wordt verworpen in de Schrift. De ware “regel van geloof” – zoals uitgedrukt in de Bijbel zelf – is Schrift plus Apostolische Traditie, zoals uitgedrukt in het levende leergezag van de Katholieke Kerk, aan wie de mondelinge leer van Jezus en de apostelen werd toevertrouwd, samen met de autoriteit om de Schrift correct te interpreteren.
In het document van het Tweede Vaticaans Concilie over de Goddelijke Openbaring, Dei Verbum (Latijn: “Het Woord van God”), wordt de relatie tussen Traditie en Schrift uitgelegd: “Daarom bestaat er een nauwe band en verbintenis tussen de heilige Traditie en de heilige Schrift. Voor allebei geldt dat zij voortkomen uit dezelfde goddelijke bron en op een bepaalde manier tot een eenheid worden samengevoegd en neigen naar hetzelfde doel. Want de heilige Schrift is het Woord van God, aangezien deze wordt toegewezen aan het schrijven onder inspiratie van de goddelijke Geest. Aan de opvolgers van de apostelen geeft de heilige Traditie Gods Woord, die door Christus de Heer en de heilige Geest aan de apostelen werd toevertrouwd, in zijn volle zuiverheid door.”
“Zo kunnen, door het licht van de Geest van de waarheid, deze opvolgers in hun prediking dit woord van God trouw bewaren, uitleggen, en meer algemeen bekend maken. Het is derhalve niet uit de Heilige Schrift alleen dat de Kerk haar zekerheid over alles wat is geopenbaard haalt. Daarom moeten zowel de heilige Traditie als de heilige Schrift worden aanvaard en met dezelfde toewijding en eerbied worden vereerd.”
Maar evangelische en fundamentalistische protestanten, die hun vertrouwen in de theorie van Maarten Luthers Sola Scriptura (Latijn: “alleen de Schrift”) leggen, zullen meestal hun standpunt verdedigen door een paar cruciale verzen aan te halen. De eerste is deze: “Dit is geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, en opdat gij, gelovende, leven hebt in zijn naam” (Johannes 20:31). De andere is deze: “De hele Schrift is door God geïnspireerd en dient om te onderrichten in de waarheid en dwalingen te weerleggen, om de zeden te verbeteren en de mensen op te voeden tot een rechtschapen leven.” (2 Timoteüs 3: 16-17). Volgens deze protestanten tonen deze verzen de realiteit van Sola Scriptura (de ‘Bijbel alleen’-theorie) aan.
Dat is niet zo, antwoorden katholieken daarop. Ten eerste, het vers van Johannes verwijst naar de dingen die in dát boek geschreven staan (lees het samen met Johannes 20:30, het vers onmiddellijk voorafgaand om de context van de kwestie te zien). Als dit vers al iets te bewijzen heeft, zou het niet de theorie van Sola Scriptura zijn, maar bewijzen dat het Evangelie van Johannes genoeg is.
Ten tweede, het vers uit het Evangelie van Johannes vertelt ons alleen dat de Bijbel werd opgesteld, zodat we geholpen worden te geloven dat Jezus de Messias is. Er staat niet dat de Bijbel het enige nodige is voor het heil, laat staan dat de Bijbel alles is wat we nodig hebben voor de theologie; evenmin zegt het dat de Bijbel zelfs maar noodzakelijk is om te geloven in Christus. Immers, de eerste christenen hadden geen Nieuw Testament waarop zij een beroep konden doen; ze hebben het vernomen uit mondelinge, in plaats van geschreven, instructie. Tot vrij recente tijden was de Bijbel niet toegankelijk voor de meeste mensen, ofwel omdat ze niet konden lezen of omdat de drukpers niet was uitgevonden. Al deze mensen leerden via mondelinge instructie, van generatie op generatie door de Kerk doorgegeven.
Ongeveer hetzelfde kan gezegd worden over 2 Timoteüs 3, 16-17. Te zeggen dat al het geïnspireerde schrijven “zijn nut” heeft is één ding; te zeggen dat alleen het geïnspireerde geschrevene hoeft te worden gevolgd is iets anders. Bovendien, er bestaat een argument tegen deze claim van evangelische en fundamentalistische protestanten. John Henry Newman legde deze uit in een in 1884 uitgebracht essay met de titel “Inspiratie in zijn relatie tot Openbaring”.
Newman’s argument
Hij schreef: “Het is heel duidelijk dat deze passage geen argument biedt voor het feit dat de Heilige Schrift, zonder de Traditie, de enige ‘regel van geloof’ zou zijn, want hoewel de Heilige Schrift vruchtbaar is voor deze vier doelen, is het nog steeds niet gezegd dat het genoeg zou zijn. De apostel [Paulus] vereist hulp van de Traditie (2 Tessalonicenzen 2, 15). Bovendien verwijst de apostel hier naar de schriften die Timoteüs in zijn kindertijd werden onderwezen.”
“Nu, een groot deel van het Nieuwe Testament was in zijn jeugd nog niet opgeschreven: Sommige van de brieven waren zelfs niet geschreven toen Paulus dit schreef, en geen van de boeken van het Nieuwe Testament waren al in de canon van de Schrift opgenomen. Hij verwijst dan ook naar de geschriften van het Oude Testament, en, als het argument van deze passage al iets te bewijzen heeft, zou het te veel bewijzen, namelijk dat de geschriften van het Nieuwe Testament niet nodig zijn voor een regel van geloof.”
Bovendien lezen protestanten 2 Timoteüs 3, 16-17 merkwaardig buiten de context. Gelezen binnen de context van de omringende passages, ontdek je dat Paulus’ verwijzing naar de Schrift slechts een deel van zijn aansporing is, dat Timoteüs als gids Traditie en Schriften zou moeten nemen. De twee verzen onmiddellijk voorafgaand zijn: “Blijf gij echter bij de leer die gij gelovig hebt aanvaard. Bedenk wie het waren die u onderricht hebben en hoe gij van kindsbeen af vertrouwd zijt met de heilige geschriften; daaruit kunt gij de wijsheid putten die u leidt tot het heil, door het geloof in Christus Jezus.” (2 Timoteüs 3, 14-15).
Paulus zegt tegen Timoteüs verder te gaan met wat hij heeft geleerd om twee redenen: ten eerste, omdat hij weet van wie hij het heeft geleerd – van Paulus zelf – en ten tweede, omdat hij is onderwezen in de Schriften. De eerste reden is een direct beroep op de apostolische traditie, de mondelinge leer die de apostel Paulus Timoteüs gegeven heeft. Dus protestanten moeten 2 Timoteüs 3, 16-17 uit de context halen om tot de theorie van Sola Scriptura te komen. Maar wanneer de passage in context wordt gelezen, wordt het duidelijk dat zij het belang van de apostolische traditie leert!
De Bijbel ontkent dat zij genoeg is als volledige regel van geloof. Paulus zegt dat veel van de christelijke leer te vinden is in de Traditie die van mond tot mond wordt overgedragen (2. Timoteüs 2, 2). Hij leert ons: “staat vast en houdt u aan de overleveringen waarin gij door ons, hetzij mondeling hetzij schriftelijk, zijt onderwezen.” (2 Tessalonicenzen 2, 15).
Deze mondelinge leer werd aanvaard door de christenen, net zoals ze ingestemd hebben met de schriftelijke leer die later tot hen kwam. Jezus zei tegen zijn discipelen: “Wie naar u luistert, luistert naar Mij; en wie u verstoot, verstoot Mij” (Lucas 10, 16). De Kerk, in de personen van de apostelen, werd de bevoegdheid gegeven om te onderwijzen, door Christus. De Kerk moest Zijn vertegenwoordiger zijn. Hij gaf hen deze opdracht door te zeggen: “Gaat dan heen, en leert alle volkeren” (Matteüs 28, 19).
En hoe moest dat worden gedaan? Door verkondiging, door mondelinge instructie: “Zo ontstaat het geloof dus uit prediking, en wat gehoord wordt uit de prediking van Christus” (Romeinen 10, 17). De Kerk zou altijd de levende leraar blijven. Het is een vergissing het “woord van Christus” alleen tot het geschreven woord te beperken of te suggereren dat al zijn leerstellingen worden teruggebracht tot het geschrevene. De Bijbel ondersteunt deze beide ideeën nergens.
Verder is het duidelijk dat de mondelinge leer van Christus zou voortduren tot het einde der tijden. “Maar het woord des Heren blijft in eeuwigheid. En dit woord is de boodschap die u in het evangelie is verkondigd” (1. Petr. 1:25). Merk het woord “verkondigd” op – dat is: mondeling doorgegeven. Dit zou voortduren. Het zou niet worden verdrongen door een schriftelijk verslag, zoals de Bijbel (aangevuld, ja, maar niet verdrongen), en zou zijn eigen gezag blijven hebben.
Dit wordt duidelijk gemaakt wanneer de apostel Paulus tegen Timoteüs zegt: “De leer die gij in het bijzijn van vele getuigen van mij hebt gehoord, geef die door aan betrouwbare mannen, bekwaam om op hun beurt anderen te onderrichten.” (2 Timoteüs 2, 2). Hier zien we de eerste paar schakels in de keten van de apostolische traditie die intact vanaf de apostelen is voortgezet tot aan onze eigen tijd. Paulus instrueerde Timoteüs de mondelinge leringen (tradities) die hij van de apostel had ontvangen, door te geven. Hij moest deze leren aan mensen die in staat waren anderen te onderwijzen, waardoor de keten in stand zou blijven. Paulus gaf deze instructie niet lang voor zijn dood (2. Timoteüs 4, 6-8), als een herinnering aan Timoteüs over hoe hij zijn dienstwerk zou moeten uitvoeren.
Wat is de Traditie?
In deze discussie is het belangrijk om in gedachten te houden wat de Katholieke Kerk bedoeld met de Traditie. De term verwijst niet naar legenden of mythologische verhalen en bevat ook niet voorbijgaande gebruiken en praktijken die kunnen veranderen als omstandigheden dat vereisen, zoals bijvoorbeeld de stijl van priesterlijke kleding, bepaalde vormen van devoties tot de heiligen, of zelfs liturgische rubrieken. De heilige of apostolische Traditie bestaat uit de leerstellingen die de apostelen mondeling via hun prediking hebben doorgegeven. Deze leerstellingen komen grotendeels (misschien geheel) overeen met die in de Schrift, maar de wijze van overdracht is anders.
Ze zijn overgeleverd en aan de Kerk toevertrouwd. Het is noodzakelijk dat christenen erin geloven en deze traditie volgen, net als de Bijbel (Lucas 10, 16). De waarheid van het geloof is in de eerste plaats gegeven aan de leiders van de Kerk (Efeziërs 3, 5), die met Christus het fundament van de Kerk vormen (Efeziërs 2, 20). De Kerk heeft zich laten leiden door de heilige Geest, die deze leer beschermt tegen bederf (Johannes 14, 25-26; 16, 13).
Het geloof doorgeven
Paulus beschreef wat Traditie is:…. “In de eerste plaats dan heb ik u overgeleverd wat ik ook zelf als overlevering heb ontvangen, namelijk dat Christus gestorven is voor onze zonden, volgens de Schriften. Of zij het nu zijn of ik, dat verkondigen wij en dat hebt gij geloofd” (1 Korintiërs 15, 3. 11). De apostel prees degenen die de Traditie volgden: “Ik moet u prijzen dat gij bij alles aan mij blijft denken en u houdt aan de overleveringen die ik u heb doorgegeven.” (1 Korintiërs 11, 2).
De eerste christenen “legden zich ernstig toe op de leer van de apostelen” (Handelingen 2, 42), lang voordat er sprake was van een Nieuw Testament. Vanaf het allereerste begin werd de volheid van de christelijke leer gevonden in de Kerk als de levende belichaming van Christus, niet in een boek. De lerende Kerk, met haar mondelinge, apostolische traditie, was gezaghebbend. Paulus zelf geeft een citaat van Jezus die mondeling aan hem werd doorgegeven: “Het is zaliger te geven dan te ontvangen” (Handelingen 20, 35).
Deze uitspraak is niet opgenomen in de Evangeliën en moet zijn doorgegeven aan Paulus. Sterker nog, de Evangeliën zelf zijn mondelinge traditie die zijn opgeschreven (Lucas 1, 1-4). Meer nog, Paulus citeert niet alleen Jezus. Hij citeert ook uit vroegchristelijke hymnen, zoals in Efeziërs 5, 14. Deze en andere dingen zijn aan christenen gegeven “door de Heer Jezus” (1 Tessalonicenzen 4, 2).
Fundamentalisten zeggen dat Jezus de Traditie veroordeelt. Zij merken op dat Jezus zei: “En gij dan, waarom overtreedt gij terwille van die eigen overlevering van u het gebod van God?” (Matteüs 15, 3). Paulus waarschuwde: “Weest op uw hoede, zorgt dat ge u niet laat meeslepen door waardeloze, bedrieglijke theorieën, puur menselijke bedenksels, die de machten van de kosmos verheerlijken, maar Christus bestrijden.” (Kolossenzen 2, 8). Maar deze verzen veroordelen alleen maar foutieve menselijke tradities, niet waarheden die mondeling werden overgeleverd en aan de Kerk toevertrouwd zijn door de apostelen. Deze laatste waarheden maken deel uit van wat bekend staat als de apostolische traditie, die moet worden onderscheiden van menselijke tradities of gebruiken.
“Geboden van mensen”
Bekijk Matteüs 15, 6-9 eens, door fundamentalisten en evangelischen vaak gebruikt om hun standpunt te verdedigen. “Met deze tradities hebt gij het woord van God krachteloos gemaakt terwille van uw eigen overlevering. Hoe juist heeft Jesaja over u, huichelaars, geprofeteerd, toen hij zei: “Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is ver van Mij. Zij eren Mij, maar zonder zin, en mensenwet is wat zij leren.”” Kijk goed naar wat Jezus zei.
Hij veroordeelde niet alle tradities. Hij veroordeelde alleen tradities die Gods woord krachteloos maakten. In dit geval was de kwestie dat de Farizeeën veinsden hun goederen aan de tempel te wijden, zodat ze konden voorkómen ze te gebruiken om hun bejaarde ouders te ondersteunen. Door dit te doen, ontweken ze het gebod “Eer uw vader en uw moeder” (Exodus 20, 12).
Elders instrueerde Jezus zijn volgelingen zich te houden aan tradities die niet in strijd met Gods geboden zijn. “Op de leerstoel van Mozes hebben de schriftgeleerden en de Farizeeën plaats genomen. Doet en onderhoudt daarom alles wat zij u zeggen, maar handelt niet naar hun werken; want zelf handelen ze niet naar hun woorden.” (Matteüs 23, 2-3.).
Wat fundamentalisten en evangelischen vaak doen, jammer genoeg, is het woord “traditie” te zien in Matteüs 15, 3 of Kolossenzen 2, 8 of elders en te concluderen dat alles wat aangeduid wordt als “traditie” moet worden afgewezen. Ze vergeten dat de term ook wordt gebruikt in een andere betekenis, zoals in 1 Korintiërs 11, 2 en 2 Tessalonicenzen 2, 15, om te beschrijven wat er moet worden geloofd. Jezus heeft niet alle tradities veroordeeld. Hij veroordeelde alleen verkeerde tradities, ofwel leerstellingen ofwel praktijken, die christelijke waarheden ondermijnen. De rest, zoals de apostelen leerden, moeten worden nagekomen. Paulus beval de Tessalonicenzen zich te houden aan alle tradities die hij hen had gegeven, zowel de mondelinge als de schriftelijke.
De onvergankelijke Kerk
Het is dus zaak te bepalen wat authentieke traditie vormt. Hoe kunnen we weten welke tradities apostolisch zijn en welke alleen maar menselijk? Het antwoord is hetzelfde als op de vraag hoe we weten welke geschriften apostolisch zijn en welke slechts menselijk – door te luisteren naar het Leergezag van de Kerk van Christus. Zonder het leergezag van de Katholieke Kerk zouden we niet met zekerheid weten welke zogeheten boeken van de Schrift authentiek zijn. Als de Kerk ons de canon van de Schrift openbaart, kan zij ook de “canon van de Traditie” aan ons openbaren door vast te stellen welke van die tradities door de apostelen zijn doorgegeven. Immers, Christus beloofde dat de poorten van de hel niet zouden zegevieren over de Kerk (Matteüs 16, 18) en het Nieuwe Testament zelf verklaart de dat de Kerk “de pilaar en het fundament van de waarheid” (1 Timoteüs 3, 15) is.
Nihil Obstat: ik heb geconcludeerd dat de materialen in dit werk vrij zijn van leerstellige of morele fouten.
Bernadeane Carr, STL, Censor Librorum, 10 augustus 2004
Imprimatur: In overeenstemming met 1983 CIC 827 is de toestemming om dit werk te publiceren toegekend.
+ Robert H. Brom, bisschop van San Diego, 10 augustus 2004
Dit artikel werd eerder gepubliceerd op Catholic Answers en is met toestemming vertaald en geplaatst.