Skip to content

Het Nieuwe Testament staat vol met directe en indirecte claims over de goddelijkheid van Christus. De bekendste is misschien wel het begin van het Evangelie van Johannes: “In het begin was het Woord en het woord was bij God en het Woord was God.” (Johannes 1, 1-3). Jezus is het Vleesgeworden Woord (Johannes 1, 14). Jezus is God.

Toch hebben mensen moeite om de plaatsen te vinden waar Jezus zelf beweert Goddelijk te zijn. Als je op zoek bent naar een passage in de Schrift waar Jezus zegt: “Hey, iedereen, ik ben God!” dan zal je die niet vinden.

Jezus maakt een paar keer een dergelijke aanspraak, maar het is voor ons tegenwoordig niet gemakkelijk dit te zien, want we zijn niet vertrouwd met de Joodse context van de eerste eeuw waarop Hij zich baseert. Aangezien deze claims dus enigszins versluierd zijn voor onze ogen, kunnen mensen Jezus’ woorden herinterpreteren door het wegredeneren van zijn goddelijke zelf-verklaring. Hoewel zijn woorden zouden kunnen worden weg verklaard, is de reactie van het publiek op Jezus’ woorden niet zo gemakkelijk te ontkennen.

Tenzij uw kijk op de antieke wereld van Monty Python komt, was het geen gewoonte van de mensen van toen om stenen in hun zakken mee te dragen, omdat ze stonden te popelen om iemand te stenigen. De beschuldiging van godslastering was ernstig en steniging was tegen de Romeinse wet. Daarom is de reactie van Jezus’ oorspronkelijke toehoorders een solide graadmeter of Hij beweerde God te zijn.

De reactie van de hogepriester

Een voorbeeld dat ik geef in mijn boek Vijandige getuigen: Hoe de historische vijanden van de kerk het Christendom bewijzen, heeft betrekking op de reactie van de joodse hogepriester op Jezus’ antwoord tijdens zijn proces voor het Sanhedrin. De tekst luidt als volgt:

De hogepriester stond voor de vergadering en ondervroeg Jezus en zei: “Geeft Ge in het geheel geen antwoord? Wat getuigen deze mensen tegen U?” Maar Hij [Jezus] was stil en antwoordde niets. Wederom ondervroeg de hogepriester Hem en zei tegen Hem: “Bent u de Messias, de zoon van de Gezegende?” ‘En Jezus antwoordde: “Dat ben Ik; en ‘gij zult de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Macht en komen met de wolken des hemels.’” Op dat ogenblik scheurde de hogepriester zijn kleren en zei: “Waartoe hebben wij nog getuigen nodig? Ge hebt de godslastering gehoord. Wat dunkt u?” Allen spraken het oordeel uit dat Hij de dood verdiende (Marcus 14, 60-64; zie ook Matteüs 26, 61-66).

Op het eerste gezicht lijkt het erop dat de hogepriester overdrijft. Waar pleegde Jezus godslastering? Sommigen suggereren dat Jezus de goddelijke naam voor zichzelf opeiste, toen Hij antwoordde: “Ik ben” (zie Exodus 3, 14). De goddelijke naam hardop uitspreken zou in de eerste eeuw een ernstig misdrijf zijn geweest, maar we weten dat dit niet het geval is uit de parallelle passage in Matteüs, waar “Ik ben het” wordt weergegeven als “gij zegt het” (Matteüs 26, 64).

Een andere mogelijkheid is dat Jezus’ bevestiging op het feit dat Hij de Messias zou zijn zelf godslasterlijk was. Deze optie is nog minder waarschijnlijk, omdat de meeste Joden geloven dat de Messias een gewone sterveling zal zijn. Daarom maak je met het beweren ‘Messias te zijn’ geen aanspraak op ‘God te zijn’.

Verwijzingen naar Daniël

Waarom scheurde de hogepriester dan zijn kleren uit afschuw over de woorden van Jezus? Het is duidelijk dat Jezus iets over zichzelf zei waardoor de aanwezigen een onmiddellijke executie gerechtvaardigd achtten. Maar wat was dat? Het antwoord vinden we in het gebruik van Jezus van het zevende hoofdstuk in het boek Daniël, waar de profeet een nachtelijk visioen ontvangt:

“In mijn visioen zag ik dat er tronen werden geplaatst en een hoogbejaarde zich neerzette, zijn gewaad was wit als sneeuw en zijn hoofdhaar blank als wol. Zijn troon bestond uit vlammen, de wielen ervan uit laaiend vuur. Een stroom van vuur welde op en vloeide voor hem uit. Duizend maal duizenden dienden hem en tienduizend maal tienduizenden stonden voor hem. Het gerechtshof zette zich neer en de boeken werden geopend” (Daniël 7, 9-10).

Merk op dat er meer dan een troon werd neergezet. Een daarvan was voor de “Hoogbejaarde”, dat wil zeggen, voor God, om op te zitten, maar hoe zit het met de andere? Hou dit in gedachten als we doorgaan met vers 13:

“In mijn nachtelijk visioen zag ik toen met de wolken des hemels iemand aankomen die op een mens geleek. Hij ging naar de hoogbejaarde en werd voor hem geleid.” (Daniël 7, 13-14).

In deze passage komt er “iemand als een zoon van de mensen met de wolken des hemels” en presenteert zich voor God (de Hoogbejaarde) en ontvangt universele en eeuwige heerschappij over de hele aarde.

Wie zit er op de andere troon?

Deze twee passages samen veroorzaken een zekere exegetische spanning. Als God één is, waarom zou je dan meer dan één troon neerzetten? Wie zit er op de andere troon? Inderdaad, welk schepsel is waardig om naast God op de troon gezet te worden?

De Babylonische Talmoed illustreert deze spanning doordat het een geschil heeft opgenomen tussen twee rabbijnen die in de eerste decennia van de tweede eeuw leefden:

“Een vers van de Schrift zegt, ‘Zijn troon bestond uit vurige vlammen (Daniël 7, 9), maar elders staat geschreven ‘Tronen waren plekken, en één die hoogbejaard was nam er op plaats’ (Daniël 7, 9)! … “De ene is voor Hem, de andere voor David,” de woorden van R. Aqiba. R. Yosé uit Galilea zei tegen hem, “Aqiba, hoe lang gaat u door met op een profane wijze de tegenwoordigheid van God te behandelen? “In plaats daarvan is er een om oordelen te vellen, de andere om gerechtigheid uit te delen” (Hagigah 2: 1a-e).

Rabbi Aqiba begreep dat deze passage naar twee tronen verwijst: een troon voor God en de andere voor de Messias, de zoon van David. Bemerk het antwoord van Rabbi Yose de Galileeër op Aqiba’s interpretatie: “Hoe lang gaat door met de tegenwoordigheid van God op profane wijze te behandelen?” Hoe groot de Messias ook zou zijn, het zou volgens vanuit Rabbi Yose’s perspectief, een ontheiliging van de Goddelijke Tegenwoordigheid betekenen als hij op de troon gezeten zou zijn. In plaats daarvan stelde hij, dat de twee tronen als  symbolen voor Gods uitvaardigen van zijn oordeel en zijn gerechtigheid moeten worden opgevat.

Verderop in deze passage, neemt Aqiba tenslotte deze opvatting over. Anderen stelden dat er een troon was voor God om op te gaan zitten en de ander zijn voetbank was (Jesaja 66, 1). In ieder geval waren de twee tronen voor God alleen. Een ander persoon, zelfs de Messias, kan de andere troon niet innemen zonder afbreuk te doen aan de glorie van de ene ware God. Immers, op een troon zitten betekende het gezag te bezitten om heerschappij uit te oefenen. Het is interessant dat latere rabbijnen Daniël 7 geïnterpreteerd hebben als messiaans, maar dat ze enige vermelding van de tronen weglieten.

Jezus als “de zoon van mensen”

De profeet Daniël vertelt ons nooit wie op de andere troon zit, maar hij heeft ons verteld dat “iemand als een zoon van mensen” zich aan God (de Hoogbejaarde) presenteert en hij een eeuwige en universele heerschappij ontvangt. Betekent dit dat de “zoon van mensen” op de andere troon zit? Daniël zegt het niet, maar het antwoord van Jezus aan de hogepriester bevestigt deze vraag: “Dat ben Ik; en gij zult de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Macht en komen met de wolken des hemels.”

De “zoon van de mens” zit op de troon aan de rechterhand van de Macht (God) en komt met de wolken des hemels – en Jezus is de Mensenzoon, Die universele en eeuwige heerschappij ontvangt! Geen wonder dat de hogepriester zijn gewaad uit afschuw scheurde. Jezus stelde zich gelijk met God.

Voor ons, die misschien niet bekend zijn met de profetieën van Daniël, lijken Jezus’ woorden alleen betrekking te hebben op zijn Tweede Komst zonder enige verwijzing te hebben naar zijn goddelijkheid. De reactie van de hogepriester dwingt ons om dieper de passage in te duiken om enige waarborg voor zijn handelen te vinden. In dit geval is de hogepriester een vijandige getuige van de juiste betekenis van deze passage.

 

Geschreven door Gary Michuta, staf apologeet bij Catholic Answers.

Dit artikel werd eerder gepubliceerd op Catholic Answers en is met toestemming vertaald en geplaatst.

Back To Top