Ga naar hoofdinhoud

De Bijbel is een verzameling geschriften, waarvan de Kerk van God plechtig heeft verklaard dat zij geïnspireerd zijn. De naam is afgeleid van de Griekse uitdrukking ta biblia (de boeken), die in de vroege eeuwen van het christendom werd gehanteerd om het geheel van de heilige boeken te benoemen. In het Latijn van de Middeleeuwen werd de bijkomende meervoudsvorm Biblia (gen. Bibliorum) geleidelijk beschouwd als een vrouwelijk enkelvoudig zelfstandig naamwoord (biblia, gen. Bibliae). In deze enkelvoudige vorm is het woord de talen van de westerse wereld binnengekomen. Het betekent “het Boek”, om daarmee haar verhevenheid en het heilige karakter van onze geïnspireerde boeken uit te drukken. De belangrijkste synoniemen zijn: “de Goddelijke Bibliotheek” (Bibliotheca Divina), in de vierde eeuw gebruikt door de heilige Hiëronymus; “De Schriften”, “Woorden voor de Heilige Schrift die afgeleid zijn van uitdrukkingen die in de Bijbel zelf worden gevonden”, en “het Oude en Nieuwe Testament”, waarbij de eerste titel “het Oude Testament” de heilige boeken voor de komst van Onze Heer aanduidt, en “het Nieuwe Testament” op de geïnspireerde geschriften wijst, die zijn samengesteld na de komst van Christus.

Het is een feit dat de Joden in Christus’ tijd heilige boeken in bezit hadden, die sterk van elkaar verschilden qua onderwerp, stijl, herkomst en omvang. Het is ook een feit dat zij dergelijke geschriften beschouwden als van een ander kaliber dan alle andere boeken. Elk van deze boeken en elk deel van elk van deze boeken had Goddelijke autoriteit. Dit geloof van de Joden is bevestigd door onze Heer en zijn apostelen; Want zij veronderstelden de waarheid ervan in hun eigen leer, gebruikten ze als basis voor hun onderwijs, en hebben er het religieuze systeem waarvan zij de grondleggers waren nauw aan verbonden. De aldus goedgekeurde boeken werden aan de christelijke kerk doorgegeven als het schriftelijke verslag van de goddelijke openbaring voor de komst van Christus. De waarheden van de christelijke openbaring werden aan de apostelen bekend gemaakt door Christus zelf of door de Heilige Geest. Zij vormen het zogenaamde depositum van het geloof, waaraan sinds de Apostolische tijd niets is toegevoegd. Sommige van de waarheden zijn doorgegeven doordat ze zijn opgeschreven onder inspiratie van de Heilige Geest en in de boeken van het Nieuwe Testament aan ons zijn overgeleverd. Oorspronkelijk aan individuele kerken of personen geschreven om specifieke noden tegemoet te treden en in alledaagse situaties te voorzien, werden deze boeken geleidelijk door de universele kerk als geïnspireerd beschouwd, en deze vormden samen met de heilige boeken van de Joden de Bijbel.

In dit opzicht is de Bijbel dus een dubbele verzameling geschriften, bestaande uit twee afzonderlijke collecties die horen bij twee opeenvolgende en verschillende tijdperken in de mensengeschiedenis. De oudste van deze collecties, voor het grootste gedeelte geschreven in het Hebreeuws, komt overeen met de vele eeuwen waarin het Joodse volk een nationaal bestaan ​​heeft gehad en deze vormt het Hebreeuwse of Oude Testament; De recentere verzameling, die niet lang na de Hemelvaart van Onze Heer werd begonnen, en bestaat uit Griekse geschriften, is het vroeg-christelijke of Nieuwe Testament. Maar vanuit een ander en diepgaander opzicht is de Bijbelse literatuur één. De twee sets geschriften zijn nauw verbonden wat betreft de leerstellingen die er worden geopenbaard, wat betreft de opgenomen feiten, de beschreven gebruiken en zelfs de gebruikte uitdrukkingen. Bovenal hebben beide collecties een en hetzelfde religieuze doel, één en dezelfde geïnspireerde persoon. Zij vormen de twee delen van een groot organisch geheel waarvan het centrum de persoon en de missie van Christus is. Dezelfde Geest oefende Zijn mysterieuze verborgen invloed uit op de geschriften van beide Testamenten: Hij maakte van de handelingen van de mensen die vóór onze Heer leefden een levendige en gestage voorbereiding voor de uitgave van het Nieuwe Testament die Hij zou introduceren, en van de handelingen van degenen die na Hem schreven een ​​echt vervolg en een opvallende vervulling van het Oude Verbond.

De Bijbel, als het geïnspireerde verslag van de Openbaring, bevat het Woord van God; Dat wil zeggen dat zij die geopenbaarde waarheden bevat die de Heilige Geest schriftelijk wil overbrengen. Echter, niet alle geopenbaarde waarheden zijn in de Bijbel opgenomen (lees de bijdragen over de Traditie); Ook is niet elke waarheid in de Bijbel geopenbaard, als je met openbaring bedoelt de manifestatie van verborgen waarheden die anders niet bekend zouden kunnen zijn. Veel van wat in de Schriften staat is via de kanalen van de gewone kennis tot zijn schrijvers gekomen, maar zijn heilige karakter en Goddelijke autoriteit zijn niet beperkt tot die delen die men strikt openbaring noemt. De Bijbel bevat niet alleen het Woord van God; Het is het Woord van God. De voornaamste auteur is de Heilige Geest, ofwel, zoals het algemeen wordt uitgedrukt, de menselijke auteurs schreven onder invloed van Goddelijke inspiratie. Door het Vaticaans Concilie (Zitting III c. ii) werd verklaard dat het heilige en canonieke karakter van de Schrift niet voldoende verklaard wordt wanneer men zegt dat de boeken door menselijke inzet zijn samengesteld en vervolgens door de Kerk werden goedgekeurd, of dat ze openbaring bevatten zonder fouten. Zij zijn heilig en canonisch “omdat zij door de Heilige Geest geïnspireerd zijn, zij God als auteur hebben, en als zodanig aan de Kerk zijn doorgegeven.” De foutloosheid van de Bijbel is het gevolg van dit goddelijke auteurschap. Waar de heilige schrijver een uitspraak doet die van hemzelf afkomstig is, dan is die uitspraak het Woord van God en onfeilbaar waar, wat het onderwerp van de boodschap ook is.

Men zal dus inzien dat hoewel de inspiratie van een schrijver en het heilige karakter van zijn werk voorafgaat aan de erkenning ervan door de Kerk, wij wel afhankelijk zijn van de Kerk wat betreft onze kennis van het bestaan van deze inspiratie. Zij is de aangewezen getuige en beschermster van de openbaring. Alleen door Haar weten we welke boeken bij de Bijbel horen. Bij het Concilie van Trente noemde Zij de boeken op die als ‘heilig en canonisch’ moeten worden beschouwd. Het zijn de tweeënzeventig boeken die in de katholieke edities gevonden worden, vijfenveertig in het Oude Testament en zevenentwintig in het Nieuwe. Protestantse versies hebben meestal de zeven boeken (Tobias, Judith, Wijsheid, Ecclesiasticus, Baruch, I en II Makkabeeën) en delen van boeken (bijvoorbeeld Esther, x, 4-xvi, 24 en Daniel III, 24-90; Xiii, 1-xiv, 42) die niet gevonden worden in de Joodse edities van het Oude Testament.

De Bijbel is duidelijk een bij elkaar horend geheel geschreven literatuur, dat wil zeggen een belangrijke verzameling geschriften die niet tegelijkertijd samengesteld zijn en niet van een hand afkomstig, maar verspreid over een lange periode tot stand is gekomen en terug te voeren naar verschillende auteurs van uiteenlopende literaire uitmuntendheid. Als verzameling geschriften draagt de Bijbel verschillende stempels van de omstandigheden van plaats en tijd, samenwerkingsmethoden, enz., waarin de verschillende boeken tot stand zijn gekomen. Met al deze omstandigheden moet rekening worden gehouden in het belang van een nauwkeurige schriftelijke interpretatie. Als literatuurverzameling zijn onze heilige boeken over de vele eeuwen door allerlei kopieerders overgeschreven. Zij zijn aan de onwetendheid en onverschilligheid van velen overgelaten, die nog steeds sporen achterlaten in de vorm van talrijke tekstuele fouten, die echter zelden ernstig inmengen met de oorspronkelijke lezing van belangrijke dogmatische of morele passages van de Heilige Schrift.

Ten aanzien van de oudheid behoort de Bijbelse literatuur tot dezelfde groep oude literatuur als de literaire collecties van Griekenland, Rome, China, Perzië en India. Het tweede deel, het Nieuwe Testament, dat ongeveer in 100 AD voltooid werd, is inderdaad veel recenter dan de vier laatstgenoemde literatuurverzamelingen en is iets later dan het Augustijnse tijdperk van de Latijnse taal, maar wel tien eeuwen eerder dan onze vroegste moderne literatuur. Wat het Oude Testament betreft, werd het grootste gedeelte ervan geleidelijk geschreven binnen de negen eeuwen die het christelijke tijdperk voorafgingen, zodat de samenstelling ervan in het algemeen als eigentijds wordt beschouwd aan die van de grote literaire werken van Griekenland, China, Perzië en India. De Bijbel lijkt in een bepaald opzicht op deze oude literatuur. Net als daarin is het Oude Testament fragmentarisch, dat wil zeggen opgebouwd uit de resten van een grotere literatuurverzameling. Hiervoor hebben we overvloedige bewijzen uit de boeken van het Oude Testament, aangezien de Hebreeuwse Schrift zelf herhaaldelijk ons ​​verwijst naar oudere en meer volledige werken zoals samengesteld door Joodse analisten, profeten, wijzen, dichters, enzovoort (zie Numberi, xxi , 14; Jozua, x, 13; II Koningen 18; I Paraliperen Xxix, 29; I Makk., Xvi, 24; enz.). Over de stelling, die hetzelfde fragmentarische karakter ziet in de vroeg-christelijke literatuur, die ons is overgebracht, zijn inderdaad veel minder bewijzen, maar zij ontbreken niet geheel en al (zie Lukas 1-3, Kolossenzen, IV, 16, I Korintiërs, v, 9). Maar, hoewel oud en fragmentarisch, je hoeft niet te denken dat de Bijbelse literatuur slechts weinig, en dan nog vrijwel alleen onvolmaakte, literaire vormen bevat. In feite toont de inhoud ervan bijna alle literaire vormen die in onze Westerse literatuur te vinden zijn, samen met die andere zo typisch oosterse, en toch net zo mooi. Het is ook een bekend feit dat de bijbel zulke volwaardige passages met transcendente literaire schoonheid bevat, dat de grootste sprekers en schrijvers van de laatste vier eeuwen zich graag hebben bediend van onze heilige boeken, die hun bewondering, studie en imitatie waardig waren. Natuurlijk blijft de grootste en diepgaandste invloed ooit uitgeoefend op de gedachten en harten van de mensen, het gevolg van het feit dat de Bijbel inderdaad ‘geïnspireerd is door God’, terwijl alle andere literatuur maar de voortbrengselen van de mens zijn. En als zodanig is de Bijbel zeer “van nut om te onderwijzen, te oordelen, te corrigeren, en op te voeden tot een rechtschapen leven” (II Timotheüs, iii, 16).

 

Geschreven door Francis Ernest Charles Gigot (1859 – 14 juni 1920), een Franse katholieke priester van de religieuze orde van de Sulpicianen.

Dit artikel werd eerder gepubliceerd op Catholic Answers en is met toestemming vertaald en geplaatst.

Back To Top